LEXIQUE
LES MÉTIERS
Latin- français-flamand

Source: Document trouvé aux archives municipales de Bergues publié par XXXX? le 1/1986 Page 49-51. Auteur: Jean de Launois avec le concours de Mme F. Caquant


Latin Français Flamand XVIIIème Flamand
actor acteur - toneelspeler
advocatus avocat voorjprack advokaat
aeditus marguillier - kerkmeester
aerarius chaudronnier - ketelmaker
agricola laboureur akkerman, boer, bouwman landbouwer
alumnus élève, disciple kweekeling, scholier leerling, discipel
ballivus bailli drost baljuw
barbitonsor barbier baardschrabber baardscheerder, barbier
calcearius cordonnier - schoenmaker
caligarius bottier laerzenmaker laarzenmaker
carpentarius chapentier timmeren timmerman
carnifex, lanio boucher vleeshouwer, beenhakker, stagter, stager beenhouwer
caupo cabaretier (e) tapper (tapster) biertapper
chirurgus chirurgien vondheeler,heelmeester chirug
civis (oppidanus) bourgeois borger, burger poorter
claustrarius faber serrurier - slotenmaker
comes comte grave graaf
coquus cuisinier - kok
coriarus tanneur leertouwer, leerbereider, looyer huidvetter, leerlooier
cuprifex travailleur du cuivre, dinandier - koperslager
curator curateur mornbaer voogd
custos, matricularius sacristain kerkbewaarder koster
custos porcorum porcher warkensdrÿver, zwÿnweider, bargenhoeder varkenshouder
custos ovium, opilio berger schaaphoeder, schaapherder schaapsherder
diaconus diacre - diaken
ephippiarus sellier zaalmaker zadelmaker
eques (miles) chevalier - ridder
faber artisan konftenaar, ambagtsman werkman, handwerker
faber aerarius chaudronnier alderhand ketelmaker
faber aurarius (aurifex) orfèvre - goudsmid
faber ferrarius forgeron ÿzer smid smid
faber lignarius menuisier, (boisselier) schrÿnwerker, kistemaker (witwerker) schrijnmaker
faber vascularius potier pottebaker, potteverkooper pottenbakker
fullo foulon - voller
lanificus lainier wolscheider wolbereider
lapidarius tailleur de pierres - steenhouwer
magister maître - meester
mendicus mendiant beedelaar, schooyer, biddeman bedelaar
mercator marchand koopman handelaar
miles soldat krÿgsknegt soldaat
molitor meunier meulenaar, mulder molenaar
nauta matelot zeeman, bootsgesel, matroos schipper
obstetrix accoucheuse vroedmeester vroedvrouw
officialis fonctionnaire, (écclesiastique) (kerkelÿk, geeftelÿk) ambtenaar
olearius marchand d'huile - olieverkooper
panificus (panifex) boulanger - bakker
pannificus drapier wollewewer, lalenbereider lakenwever
pastor curé priestschap,kerspelschap paastoor
pellio (pallifex) pelletier, fourrreur pelter, peltier, bontwerker
pictor peintre - schilder
praetor trésorier, prévôt halsregter, bloearegter, ontfanger,schatmeester, rentmeester schatbewaarder, provoost
presbyter, sacerdos prêtre offeraar priester
priceps prince vorft prins
propola fripier, brocanteur* quantzelaar, uitdrager, oude kleerkooper oudklerenkooper, schacheraaar
rotarius charron kademaker, karremaker wagenmaker
sacellanus chapelain - kapelaan
scriptor écrivain , secrétaire schrÿver, geheimschrÿver, raadschrÿver, stadschrÿver schrijver, secretaris
sculptor sculpteur beeldsnÿder beeldhouwer
sutor cordonnier - schoenmaker
tabernarius aubergiste waard, weerd herbergier
tapetium, artifex tapissier (poseur de tapisserie) tapÿtwever, (stoffeerder, behanger) tapijwerker
tector couvreur - leidekker
tector staminei couvreur en chaumes - stroodekker
textor tisserand weever, linneweever wever
tinctor teinturier verwer verver
toparcha seigneur - heer
vestiflex tailleur kldermaker, snÿder, naayer kleermaker
villicus fermier, censier pagter, hoefpagter pachter
viminnarius vannier - mandenmaker
* ce mot n'est qu'usité qu'à Paris

Autres métiers

FR Fl
dienstmaagt, dienstmeid servante
houthakker, houtkapper, houtkliever bucheron
hovenier, tuinier jardinier
koeherder, koedrÿver vacher
kuiper tonnelier
landmeeter arpenteur
marskramer colporteur
naaister couturière
oogster, korensnÿder, maayer moissonneur (scieur de blé)
zager, houtzager scieur
zwingelaer écangueur
la parenté table les mots concernant la ferme

Page créée par Stevenoot pierrele 17/05/09.